Jongeren op het werk

Toelichting over titel 3 betreffende jongeren op het werk van boek X van de codex over het welzijn op het werk

Over welke jongeren gaat het?

Volgens artikel X.3-2, 1° van de codex over het welzijn op het werk gaat het over de volgende categorieën van jongeren:

  • categorie a: elke persoon van 15 tot 18 jaar, die niet meer onderworpen is aan de voltijdse leerplicht en die tewerkgesteld wordt krachtens een arbeidsovereenkomst of die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verricht onder het gezag van een ander persoon;
  • categorie b: elke persoon die niet meer onderworpen is aan de voltijdse leerplicht en die tewerkgesteld wordt krachtens een leerovereenkomst;
  • categorie c: elke persoon die niet meer onderworpen is aan de voltijdse leerplicht en die arbeid verricht krachtens een overeenkomst gesloten in het kader van een opleidingstraject; een opleidingstraject is elk traject dat bestaat uit een theoretische en/of algemene vorming in een opleidingsinstelling en die aangevuld wordt met een praktische opleiding bij een werkgever;
  • categorie d: een leerling of student die een studierichting volgt waarvan het opleidingsprogramma voorziet in een vorm van arbeid die in de onderwijsinstelling wordt verricht;
  • categorie e: een student-werknemer die tewerkgesteld wordt in het kader van een arbeidsovereenkomst voor tewerkstelling van studenten bedoeld in titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten;

Zie ook het Gemeenschappelijk standpunt van de AD HUA en de AD TWW wat betreft de toepassing van de welzijnswetgeving op leerlingen of studenten tijdens praktijklessen en arbeid ‘in de onderwijsinstelling’ in het kader van een opleidingsprogramma (PDF, 4.56 MB).

Risicoanalyse en preventiemaatregelen

De werkgever voert een analyse uit van de risico's waaraan jongeren bij hun arbeid blootgesteld zijn, met het oog op het beoordelen van alle risico's voor de veiligheid, de lichamelijke en geestelijke gezondheid of de ontwikkeling van deze jongeren.

Bij deze risicoanalyse moet men rekening houden met het feit dat jongeren vaak een ontoereikende aandacht hebben voor veiligheid, een gebrek aan ervaring hebben en dat hun ontwikkeling soms nog niet is voltooid.

De risicoanalyse moet gebeuren voor het begin van de arbeid en jaarlijks worden hernieuwd. Een hernieuwing dient ook te gebeuren bij een wijziging van de werkpost.
Op grond hiervan worden preventiemaatregelen genomen om risico's te voorkomen, schade te voorkomen en schade te beperken.

Verbod op gevaarlijke arbeid

Een van de preventiemaatregelen bestaat in het verbod voor jongeren om arbeid te verrichten die als gevaarlijk wordt beschouwd. Dit verbod geldt voor alle hierboven opgesomde categorieën van jongeren.

Het gaat in elk geval om de arbeid waarbij jongeren worden blootgesteld aan de agentia, worden tewerkgesteld aan de procedés en werkzaamheden of op de plaatsen opgenomen in de bijlage X.3-1 van de codex.

Daarnaast betreft het ook de arbeid die:

  • jongeren objectief gezien (vanuit lichamelijk of psychisch oogpunt) niet aankunnen;
  • met zich meebrengt dat jongeren worden blootgesteld aan giftige of kankerverwekkende stoffen, stoffen die erfelijke genetische veranderingen veroorzaken, stoffen die schadelijke effecten hebben op de vruchtbaarheid, stoffen die tijdens de zwangerschap schadelijke gevolgen hebben voor de foetus, stoffen met hormoonontregelende eigenschappen of stoffen die voor de mens anderszins schadelijke chronische werking hebben;
  • blootstelling aan ioniserende stralingen met zich meebrengt;
  • risicofactoren inhoudt voor ongevallen waarvan men vermoedt dat jongeren die niet beseffen of niet kunnen voorkomen, doordat ze nog niet veel inzicht hebben in veiligheid of onervaren of onvoldoende opgeleid zijn;
  • jongeren kan blootstellen aan extreme koude, hitte, lawaai of trillingen.

Deze verbodsbepalingen zijn echter niet absoluut. Het is de risicoanalyse die moet aantonen dat het risico reëel is op basis van de criteria bedoeld in artikel X.3-3, §2, tweede lid van de codex.

Voorwaarden waaronder er van het verbod op gevaarlijke arbeid kan afgeweken worden

a) Voor de jongere werknemers bedoeld in categorie a kan onder de volgende voorwaarden van het verbod worden afgeweken:

  • De jongere moet ten minste 16 jaar oud zijn.
  • De werkgever vergewist zich ervan dat de preventiemaatregelen die hij treft effectief zijn en door een lid van de hiërarchische lijn of door de werkgever zelf worden gecontroleerd.
  • De activiteiten vinden plaats in het bijzijn van een ervaren werknemer. 
  • De jongere heeft een specifieke en adequate opleiding gekregen in functie van de sector waarin de activiteit wordt uitgevoerd, of hij heeft de nodige beroepsopleiding gevolgd.

b) Voor de jongeren bedoeld in de categorieën b, c en d kan onder de volgende voorwaarden van het verbod worden afgeweken:

  • De gevaarlijke activiteiten of de aanwezigheid op de gevaarlijke plaatsen zijn onontbeerlijk voor hun beroepsopleiding.
  • De werkgever vergewist zich ervan dat de preventiemaatregelen die hij treft effectief zijn en door een lid van de hiërarchische lijn of door de werkgever zelf worden gecontroleerd.
  • De activiteiten vinden plaats in het bijzijn van een ervaren werknemer. 

c) Voor de student-werknemers bedoeld in categorie e kan onder de volgende voorwaarden van het verbod worden afgeweken:

  • De student-werknemer moet ten minste 18 jaar oud zijn.
  • Zijn studierichting stemt overeen met de werkzaamheden waarvoor de verbodsbepaling geldt (bijvoorbeeld een ingenieursstudent die soldeerwerkzaamheden uitvoert).
  • De werkgever vergewist zich ervan dat de preventiemaatregelen die hij treft effectief zijn en door een lid van de hiërarchische lijn of door de werkgever zelf worden gecontroleerd.
  • De activiteiten vinden plaats in het bijzijn van een ervaren werknemer. 
  • Het advies van de bevoegde preventieadviseur en van het comité voor preventie en bescherming op het werk werd voorafgaand gevraagd.

Wanneer stemt de studierichting overeen met de werkzaamheden waarvoor de verbodsbepaling geldt?

Dit is het geval wanneer het gaat om een studierichting die specifiek gericht is op het aanleren van de werkzaamheden die een student-werknemer normalerwijze niet mag uitvoeren omdat deze onder het verbod vallen. Dit moet geval per geval beoordeeld worden. Voor bepaalde studierichtingen zal dit meteen duidelijk zijn, zoals bij de studierichtingen elektricien of houtbewerking: de student-werknemer leert tijdens zijn opleiding aan elektrische installaties of met houtbewerkingsmachines werken en mag deze activiteiten ook tijdens een studentenjob uitvoeren. Voor andere studierichtingen, waarbij het moeilijker aan te tonen is dat deze overeenstemmen met de werkzaamheden waarvoor de verbodsbepaling geldt, is het aangewezen dat de werkgever naar het leerprogramma kijkt en nagaat welke materie hoofdzakelijk wordt aangeleerd, evenals de student-werknemer bevraagt over de specifieke inhoud van zijn studierichting, zodat hij zich ervan kan vergewissen dat de student-werknemer voldoende specifiek is opgeleid om de werkzaamheden uit te kunnen voeren.

Om een duidelijk overzicht te krijgen van de hierboven vermelde verboden en afwijkingen kunt u de volgende schema’s raadplegen:

Bijzondere regels voor het bedienen van gemotoriseerde toestellen door student-werknemers

Voor de student-werknemers bedoeld in categorie e is het in principe verboden om gemotoriseerde toestellen te bedienen die dienen voor het verplaatsen, heffen, stapelen, stockeren of destockeren van lasten of voor het laden en lossen van vrachtwagens, in de ondernemingen of opslagplaatsen, alsook op de plaatsen die periodiek of tijdelijk worden gebruikt voor de organisatie van evenementen.

Op dit verbod zijn 2 afwijkingen voorzien:

  1. Student-werknemers die tenminste 18 jaar oud zijn mogen onder de volgende voorwaarden een platformtruck of een transpallet bedienen:
    • De snelheid van deze toestellen is beperkt tot 6 km per uur voor toestellen met meelopende bestuurder en tot 16 km per uur voor de toestellen met meerijdende bestuurder.
    • De bedieningsorganen van de toestellen vereisen een permanente actie van de bestuurder en keren, wanneer ze aan zichzelf overgelaten worden, automatisch in de neutrale stand terug en stellen de rem in werking.
    • De werkgever verzekert zich ervan dat de student-werknemer die belast wordt met de bediening van deze toestellen voldoende zin voor verantwoordelijkheid heeft en een adequate opleiding heeft gekregen voor het veilig besturen ervan.
    • De werkgever vergewist zich ervan dat de preventiemaatregelen die hij treft effectief zijn en door een lid van de hiërarchische lijn of door de werkgever zelf worden gecontroleerd.
    • De activiteiten vinden plaats in het bijzijn van een ervaren werknemer. 
    • Het advies van de bevoegde preventieadviseur en van het comité voor preventie en bescherming op het werk werd voorafgaand gevraagd.
       
  2. Student-werknemers die tenminste 16 jaar oud zijn mogen onder de volgende voorwaarden een transpallet bedienen:
    • Het gaat om een toestel met meelopende bestuurder, waarvan de snelheid beperkt is tot 6 km per uur.
    • De bedieningsorganen van de toestellen vereisen een permanente actie van de bestuurder en keren, wanneer ze aan zichzelf overgelaten worden, automatisch in de neutrale stand terug en stellen de rem in werking.
    • De werkgever verzekert zich ervan dat de student-werknemer die belast wordt met de bediening van deze toestellen voldoende zin voor verantwoordelijkheid heeft en een adequate opleiding heeft gekregen voor het veilig besturen ervan.
    • De werkgever vergewist zich ervan dat de preventiemaatregelen die hij treft effectief zijn en door een lid van de hiërarchische lijn of door de werkgever zelf worden gecontroleerd.
    • De activiteiten vinden plaats in het bijzijn van een ervaren werknemer. 
    • Het advies van de bevoegde preventieadviseur en van het comité voor preventie en bescherming op het werk werd voorafgaand gevraagd.

Een platformtruck is een transportwerktuig waarbij de last op een vast platform of op een andere niet-hefbare inrichting wordt vervoerd.

Een transpallet (ook wel een pallettruck genoemd) is een toestel dat de last op een hoogte heft die juist voldoende is om deze last vrij te kunnen vervoeren en die uitgerust is met een gesteunde vork voor het vervoer van palletten.

Wat betekent het hebben van voldoende zin voor verantwoordelijkheid?

Voldoende zin voor verantwoordelijkheid hebben, betekent dat de betrokken student-werknemer zich ervan bewust is dat de taken of plichten van zowel hemzelf als van anderen in het bedrijf of de organisatie naar behoren moeten worden uitgevoerd. De student-werknemer is serieus, zorgvuldig en gewetensvol. Belangrijke competenties hierbij zijn: inlevingsvermogen (het hebben van begrip en respect voor andermans situatie en standpunt), besluitvaardigheid (het nemen van adequate beslissingen), discipline (het kunnen doorzetten, maar ook het accepteren van gezag), accuraatheid (het zorgvuldig uitvoeren van taken) en zelfstandigheid (het onafhankelijk denken en weinig nodig hebben van sturing).

Mogen jongere werknemers werken met landbouwmachines?

Als algemene regel geldt dat het voor elke categorie van jongere verboden is om arbeid te verrichten met gevaarlijke machines.

In de bijlage X.3-1 van de codex wordt een opsomming gegeven van de machines die als gevaarlijk worden beschouwd. Ook landbouwmachines vallen hieronder. Het is voor een jongere werknemer dus verboden om te werken met een landbouwmachine.

Dit verbod heeft betrekking op het gebruiken van de landbouwmachine voor landbouwdoeleinden. Het gaat dus niet om het monteren, verplaatsen en testen van deze machines. Voor dergelijke activiteiten zal steeds een risicoanalyse moeten uitgevoerd worden om na te gaan of ze onder het verbod op het uitvoeren van gevaarlijke arbeid vallen. 

Van het verbod om te werken met een landbouwmachine kan enkel worden afgeweken onder de voorwaarden waaronder gevaarlijke arbeid mag uitgevoerd worden. Deze voorwaarden verschillen per categorie van jongere (zie ‘Voorwaarden waaronder er van het verbod op gevaarlijke arbeid kan afgeweken worden’).

Aanvullend rijst de vraag of een tractor als landbouwmachine moet worden beschouwd. Het antwoord daarop is afhankelijk van het gebruik dat men van de tractor maakt: 

  1. Een tractor die alleen gebruikt wordt om van plaats A naar plaats B te rijden (bv. om een lading fruit te vervoeren naar de opslag), is een motorvoertuig, maar geen landbouwmachine: dit gebruik van de tractor wordt dan ook niet beschouwd als gevaarlijke arbeid die verboden is voor jongeren. Een jongere (met inbegrip van een jobstudent) mag dus met een tractor rijden, op voorwaarde uiteraard dat de nodige preventiemaatregelen worden getroffen op basis van de algemene risicoanalyse, en dat de jongere over rijbewijs G beschikt als hij met de tractor op de openbare weg rijdt. 
  2. Als de tractor daarentegen gebruikt wordt voor landbouwdoeleinden, bv. om een landbouwmachine te trekken en te bedienen, moet de tractor wel degelijk als een landbouwmachine worden beschouwd. Het werken met een landbouwmachine is in principe verboden voor jongeren aangezien het als een gevaarlijke machine geldt. Van dit verbod kan enkel worden afgeweken onder de voorwaarden waaronder gevaarlijke arbeid door jongeren mag worden uitgevoerd (zie ‘Voorwaarden waaronder er van het verbod op gevaarlijke arbeid kan afgeweken worden’).

Onthaal en begeleiding

Een andere preventiemaatregel betreft het nemen van de nodige maatregelen voor onthaal en begeleiding van de jongere werknemers.

Deze maatregel moet voor de tewerkstelling gebeuren, na advies van de preventieadviseur die de leiding heeft over de interne dienst en na advies van het comité.

Het doel van deze maatregel is het bevorderen van de aanpassing en integratie van jongeren in de werkomgeving en ervoor te zorgen dat ze in staat zijn om het werk naar behoren uit te oefenen.

Deze maatregelen zijn erg belangrijk, aangezien onvoldoende toezicht en begeleiding één van de redenen is voor het hoge percentage arbeidsongevallen van werknemers tussen 18 en 24 jaar (namelijk de helft hoger dan bij andere categorieën van werknemers).

Zo kan er een peter of meter worden aangeduid om de jongere op de werkvloer te begeleiden.

De persoon die wordt aangeduid moet zelf ook een goede training krijgen op het gebied van risico's. Bovendien moet hij/zij op de hoogte zijn van de werkzaamheden die verplicht onder toezicht moeten gebeuren.

Er moet door de werkgever voldoende tijd worden toegekend aan deze persoon om deze taak naar behoren te volbrengen en hij/zij moet het nodige gezag daartoe hebben.

Het is tevens belangrijk dat de peter of meter de jongere aanmoedigt tot participatie, tot het stellen van vragen over de risico's op het werk en tot het bespreken en melden van eventuele gevaren die ze zien.

Gezondheidstoezicht

De jongere kan onderworpen worden aan twee types van onderzoeken:

  1. het passend gezondheidstoezicht overeenkomstig titel 4 van boek I van de codex. Het betreft hier het uitoefenen van een veiligheidsfunctie, een functie met verhoogde waakzaamheid of een activiteit met welbepaald risico;
  2. het specifiek gezondheidstoezicht dat bestaat uit een voorafgaande en een periodieke gezondheidsbeoordeling voor de jongeren die minderjarig zijn, die nachtarbeid (tussen 20u en 6u) verrichten of die arbeid verrichten die normalerwijze verboden is zoals bedoeld in bijlage X.3-1 van  de codex (maar hier toegestaan omdat het noodzakelijk is voor de beroepsopleiding).

Leerlingen en studenten die een studierichting volgen waarvan het opleidingsprogramma voorziet in een vorm van arbeid die in de onderwijsinstelling wordt verricht (categorie d), zijn niet onderworpen aan het gezondheidstoezicht tot wanneer hierover een koninklijk besluit zal zijn genomen. De artikelen I.4-42 en X.3-12 van de codex sluiten deze studenten immers uit van de toepassing van het passend gezondheidstoezicht.

Deze uitsluiting is het gevolg van het feit dat de bevoegdheden van de federale overheid inzake arbeidsgeneeskunde hier de bevoegdheden van de gemeenschappen inzake onderwijs raken. Het vaststellen van een regeling op dit vlak vereist noodzakelijkerwijze overleg met de gemeenschappen.

In dat verband kan nog verwezen worden naar het arrest van het Grondwettelijk Hof van 23 maart 2005. In dit arrest spreekt het Grondwettelijk Hof zich uit over een aantal prejudiciële vragen gesteld door de Raad van State waaronder de vraag of artikel 2, §1, tweede lid, 1°, e) van de welzijnswet, door te stellen dat deze studenten gelijkgesteld worden met werknemers, geen schending inhoudt van de bevoegdheidsverdeling tussen de gemeenschappen en de federale overheid.

Het Grondwettelijk Hof heeft hier geoordeeld dat de federale bevoegdheid inzake arbeidsbescherming zich uitstrekt tot alle personen die een vorm van arbeid verrichten, ongeacht hun statuut, onder het gezag van een andere persoon. Door te stellen dat studenten de aan werknemers toegekende bescherming zouden genieten en door het mogelijk te maken dat zij zich reeds tijdens hun studie vertrouwd maken met de reglementering die tijdens hun beroepsleven op hen van toepassing zal zijn, heeft de federale wetgever een einde gemaakt aan de onzekerheid die ter zake heerste, zonder inbreuk te maken op de bevoegdheden van de gemeenschappen.

Meer informatie 

Adviezen van de Hoge Raad voor preventie en bescherming op het werk