Werken met derden

Op deze pagina

    Begrippen, reglementair kader en doelstellingen

    De “werkzaamheden van werkgevers of van zelfstandigen van buitenaf” worden behandeld in afdeling 1 van hoofdstuk IV van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (hierna welzijnswet genoemd). Zij worden gewoonlijk “werken met derden” genoemd.

    Afdeling 1 van hoofdstuk IV van de welzijnswet is van toepassing als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

    1. de werkzaamheden/activiteiten worden uitgevoerd door een werkgever van buitenaf of door een zelfstandige van buitenaf (die in dit verband ook als "aannemers" of "onderaannemers" worden gedefinieerd);
    2. in de inrichting van een werkgever die er zelf werknemers tewerkstelt;
    3. voor rekening van de werkgever van deze inrichting of met diens toestemming;
    4. conform de met de werkgever van deze inrichting gesloten overeenkomst of met een "aannemer" (die een overeenkomst heeft gesloten met de werkgever van de inrichting) of met een "onderaannemer" van de onderaannemingsketen van deze "aannemer";
    5. en buiten een tijdelijke of mobiele werkplaats waar de specifieke coördinatieregels voor bouwplaatsen van toepassing zijn op de relaties tussen de ondernemingen die op de bouwplaats werkzaam zijn.

    Afdeling 1 van hoofdstuk IV van de welzijnswet bepaalt de specifieke regels voor de coördinatie tussen de werkgever van de inrichting en de derden van buiten deze inrichting (werkgevers of zelfstandigen van buitenaf) die werkzaamheden/activiteiten in deze inrichting uitvoeren.

    Doel van die coördinatieregels is het welzijn van de werknemers en bijgevolg onder andere het voorkomen van arbeidsongevallen of beroepsziekten.

    De aanwezigheid van personen van buitenaf - of zij nu werknemers of zelfstandigen zijn - en de werkzaamheden/activiteiten die zij uitvoeren, kunnen specifieke of verhoogde risico's inhouden voor de werknemers van de werkgever in wiens inrichting de werkzaamheden/activiteiten door derden worden uitgevoerd.
    De inrichting van de werkgever en de activiteiten van de werkgever kunnen ook specifieke of verhoogde risico's inhouden voor personen van buitenaf die er werkzaamheden/activiteiten uitvoeren.

    Begrip werkzaamheden/activiteiten van derden

    In principe houden de “werkzaamheden van werkgevers of van zelfstandigen van buitenaf” bedoeld in afdeling 1 van hoofdstuk IV van de welzijnswet verband met om het even welk werk of activiteit. Voor dit werk of deze activiteit kan een ondernemingsovereenkomst of een andere overeenkomst, zoals bijvoorbeeld een huurovereenkomst voor een standplaats, worden gesloten.

    Uitzondering: afdeling 1 van hoofdstuk IV van de welzijnswet (werken met derden) is niet van toepassing op de bouwwerken en werken van burgerlijke bouwkunde en de aanverwante activiteiten waarop de specifieke coördinatieregels van de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen (bedoeld in het koninklijk besluit van 25 januari 2001 betreffende de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen).

    Afdeling 1 van hoofdstuk IV van de welzijnswet (werken met derden) is wel van toepassing op:

    • de bouwwerken en werken van burgerlijke bouwkunde die worden uitgevoerd door een enkele aannemer (zonder onderaannemer) in de inrichting van de opdrachtgever-werkgever die er werknemers tewerkstelt en die geen deel uitmaken van een grotere bouwplaats waarbij andere aannemers van bouwwerken en werken van burgerlijke bouwkunde betrokken zijn;
    • de montage of demontage van industriële installaties in de inrichting van een werkgever die er werknemers tewerkstelt alsook op de interventies op deze installaties.

    Uitzondering: de werkzaamheden aan die installaties die betrekking hebben op de funderingen, op de beton- en de metselwerken en op de dragende structuren en op de nutsleidingen zijn onderworpen aan de specifieke coördinatieregels voor bouwplaatsen wanneer zij worden uitgevoerd door verschillende aannemers van bouwwerken en werken van burgerlijke bouwkunde of deel uitmaken van een grotere bouwplaats waarbij andere aannemers van bouwwerken en werken van burgerlijke bouwkunde betrokken zijn.

    De "werkzaamheden van derden of van zelfstandigen van buitenaf" kunnen twee vormen aannemen:  

    1ste vorm: Een werkgever kan voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden/activiteiten in zijn inrichting, een beroep doen op andere werkgevers of op zelfstandigen van buitenaf. Deze werkgevers of zelfstandigen van buitenaf voeren in de inrichting van de werkgever, in diens opdracht en voor diens rekening en in het kader van een overeenkomst werkzaamheden/activiteiten uit.
    Het kan gaan om werkzaamheden/activiteiten waarvoor de werkgever van de inrichting niet over voldoende kennis beschikt of om werkzaamheden/activiteiten waarvoor de werkgever van de inrichting wel over voldoende kennis beschikt, maar die de werkgever van de inrichting door derden wil laten uitvoeren.

    Voorbeelden:

    • Een advocatenbureau met drie werknemers doet een beroep op een elektricien (zonder onderaannemer) voor een nieuwe elektrische installatie omdat het bureau hierover geen enkele knowhow heeft. De aannemer van buitenaf die de elektriciteitswerken uitvoert zal moeten instaan voor het beheersen van de risico's waarmee zijn activiteit gepaard gaat. Het advocatenbureau-werkgever van de inrichting moet bepaalde maatregelen nemen bijvoorbeeld inzake brandveiligheid.
    • Een groot petrochemisch bedrijf doet een beroep op ondernemingen van buitenaf om bepaalde onderhoudswerken aan haar machines in haar inrichting uit te voeren. Het bedrijf moet de ondernemingen van buitenaf de nodige informatie geven betreffende de risico's van de petrochemie, zodat die laatsten de juiste keuzes kunnen maken om de risico's eigen aan het onderhoud op zich te beperken en om geen risico te betekenen voor de werknemers die in het petrochemisch bedrijf werken. In dit geval is het eerder de werkgever van de inrichting die moet zorgen voor de beheersing van de petrochemische risico's. De aannemer (van buitenaf) blijft echter volledig verantwoordelijk voor zijn eigen risico's.

    2de vorm: Een werkgever stelt (de infrastructuur) van zijn inrichting of een gedeelte ervan ter beschikking van andere werkgevers of zelfstandigen van buitenaf en geeft hen de toestemming om er werkzaamheden/activiteiten te verrichten. Deze werkgevers of zelfstandigen van buitenaf voeren, in het kader van een overeenkomst, werkzaamheden/activiteiten uit in de inrichting van de werkgever, met zijn instemming en dit niet voor rekening van de werkgever van deze inrichting.
    Vaak gaat het om een huurovereenkomst die de voorwaarden voor het gebruik van de infrastructuur bepaalt en de prijs die de werkgevers of zelfstandigen van buitenaf hiervoor moeten betalen.

    Voorbeelden:

    • In een evenementenhal verhuurt de werkgever van de inrichting een standplaats aan een invoerder van werktuigmachines (de "aannemer") die de mogelijkheden van de machines demonstreert. De invoerder zelf staat volledig in voor de risicobeheersing eigen aan de demonstraties. De werkgever die de evenementenhal uitbaat, moet van zijn kant maatregelen nemen, bijvoorbeeld op gebied van brandveiligheid en een veilige elektriciteitsaansluiting.
    • De beheerder van een ziekenhuis (werkgever van de inrichting) staat toe dat een zelfstandig geneesheer in zijn instelling raadplegingen houdt of medische ingrepen uitvoert. De werkgever van de inrichting stelt daartoe lokalen, uitrusting ter beschikking van de geneesheer van buitenaf. De geneesheer van buitenaf moet de beschikkingen naleven die de werkgever van de instelling (het ziekenhuis) heeft getroffen ter bescherming van zijn personeel (bijvoorbeeld de evacuatierichtlijnen, het verplicht gebruik van containers voor gebruikte injectienaalden).

    Het begrip derde/werkgever of zelfstandige van buitenaf

    De derde is een werkgever of een zelfstandige die:

    • werkzaamheden/activiteiten uitvoert in de inrichting van een werkgever;
    • van buiten deze inrichting is;
    • hetzij een "aannemer" of een "onderaannemer" is (specifieke definities vermeld in artikel 8 van de welzijnswet).

    De derde zal worden beschouwd als “aannemer” wanneer hij werkzaamheden/activiteiten uitvoert voor rekening van de werkgever of met dienst instemming, op basis van de overeenkomst die hij heeft gesloten met de werkgever van de inrichting.
    De aannemer kan voor het uitvoeren van de werkzaamheden/activiteiten ook nog geheel of gedeeltelijk een beroep doen op andere werkgevers of zelfstandigen van buitenaf. Deze laatsten worden dan als "onderaannemers" gedefinieerd. De onderaannemers kunnen op hun beurt opnieuw geheel of gedeeltelijk de hen toevertrouwde opdracht doorgeven aan andere onderaannemers, enzovoort.
    De derde zal beschouwd worden als “onderaannemer” wanneer hij werkzaamheden/activiteiten uitvoert op basis van de overeenkomst die hij heeft gesloten met de voormelde aannemer of met een onderaannemer van de onderaannemingsketen van voormelde aannemer (onderaannemingsovereenkomst die het mee mogelijk zal maken om de oorspronkelijke overeenkomst gesloten tussen de werkgever van de inrichting en de aannemer uit te voeren).

    “De aannemer” en de "onderaannemer” voeren volledig zelfstandig bepaalde werkzaamheden uit in de inrichting van de werkgever, voor diens rekening of met diens instemming. Zij werken dus niet “onder het gezag” van de werkgever van de inrichting. De eventuele werknemers van de aannemer of van de onderaannemer blijven onder het gezag van hun werkgever werken. Hun arbeidsovereenkomst wordt niet gewijzigd en de werkgever van de inrichting oefent over hen geen enkel gezag uit.
    Deze situatie verschilt volledig van de uitzendarbeid, waarbij de werkgever een overeenkomst sluit met een uitzendbureau dat zijn werknemers, nl. de uitzendkrachten, ter beschikking stelt van die werkgever, die in die context de gebruiker wordt genoemd.

    Begrip inrichting van de werkgever

    Artikel 8, § 2, 1° van de welzijnswet definieert de inrichting van de werkgever als "de geografisch afgebakende plaats die deel uitmaakt van een onderneming of een instelling en die onder de verantwoordelijkheid valt van een werkgever die er zelf werknemers tewerkstelt; worden gelijkgesteld met een inrichting de installaties die door de werkgever uitgebaat worden".

    Installaties die door de werkgever uitgebaat worden, worden met inrichtingen gelijkgesteld, omdat het voor sommige installaties niet altijd duidelijk is of zij al dan niet geografisch afgebakend zijn, zoals bijvoorbeeld de aan pylonen opgehangen hoogspanningskabels, of omdat de werkgever er niet courant personeel tewerkstelt maar zij toch een risico inhouden voor de werknemers van ondernemingen van buitenaf die er eventueel werken zouden uitvoeren.

    Begrippen werkgever en werknemer

    Deze begrippen worden zeer ruim gedefinieerd in artikel 2, § 2 van de welzijnswet.

    Algemeen coördinatieschema

    • De werkgever van de inrichting coördineert zijn activiteiten en die van de derden in zijn inrichting. Hij heeft verschillende verplichtingen ten aanzien van de werkgevers en de zelfstandigen van buitenaf.
    • De derden (aannemers en onderaannemers) werken mee aan die coördinatie. Zij hebben verschillende verplichtingen ten aanzien van de werkgever van de inrichting en ten aanzien van mekaar.
    • Er moeten overeenkomsten met bepaalde specifieke clausules worden gesloten:
      • tussen de werkgever van de inrichting en elke aannemer waarop hij rechtstreeks een beroep doet,
      • tussen elke aannemer en zijn rechtstreekse onderaannemers,
      • tussen elke onderaannemer en zijn eigen rechtstreekse onderaannemers, en zo tot op het einde van de onderaannemingsketen.

    Verplichtingen van de werkgever van de inrichting

    Verplichtingen bedoeld in artikel 9, § 1, van de welzijnswet

    1. De werkgever moet de nodige informatie verstrekken aan de aannemers ten behoeve van de werknemers van de aannemers of onderaannemers en met het oog op het overleg over de maatregelen inzake welzijn op het werk. Die informatie houdt onder meer verband met:
      1. de risico's voor het welzijn van de werknemers alsook de maatregelen en activiteiten op gebied van bescherming en preventie, zowel voor de inrichting in het algemeen als voor elk type werkpost en/of functie of activiteit, voor zover zij relevant is voor de samenwerking of de coördinatie;
      2. de maatregelen inzake eerste hulp, brandbestrijding en de evacuatie van de werknemers en de werknemers die aangewezen zijn om deze maatregelen om te zetten in de praktijk.

      Het gaat om relevante informatie eigen aan de inrichting van de werkgever en aan de activiteiten van de werkgever.
      De werkgever van de inrichting moet niet noodzakelijk informatie geven over elke werkpost, functie of activiteit van zijn inrichting.
      Het meedelen van deze informatie verkleint de waarschijnlijkheid van ongevallen in de inrichting van de werkgever, wat in het belang is van de werknemers van derden die in de inrichting van de werkgever komen werken alsook voor de werknemers van de werkgever in wiens inrichting werkzaamheden door derden worden uitgevoerd.

      De door de werkgever van de inrichting meegedeelde informatie moet de onderaannemers bereiken via de aannemer of de onderaannemer van wie de onderaannemers de opdracht voor het uitvoeren van werken hebben gekregen.
      1. De werkgever van de inrichting moet er zich van vergewissen dat de werknemers van de aannemers en van de onderaannemers de passende opleiding en instructies gekregen hebben die eigen zijn aan zijn beroepsactiviteiten(= de activiteiten van de werkgever van de inrichting).
         
      2. De werkgever van de inrichting moet de gepaste maatregelen nemen voor de organisatie van het aan zijn inrichting specifieke onthaal van de werknemers van de aannemers en onderaannemers. Daartoe kan hij de organisatie van dit onthaal aan een lid van de hiërarchische lijn toevertrouwen.
         
      3. De werkgever van de inrichting moet de interventie coördineren van de aannemers en de onderaannemers en de samenwerking waarborgen tussen deze aannemers en onderaannemers en zijn inrichting bij de uitvoering van de maatregelen inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk.
        De verplichting om het initiatief voor de coördinatie en de samenwerking te nemen wordt uitdrukkelijk bij de werkgever van de inrichting gelegd, aangezien deze het best de risico's in zijn onderneming kent, evenals de preventie- en beschermingsmaatregelen die er in acht moeten worden genomen.
         
      4. De werkgever van de inrichting moet ook toezien op de naleving door de aannemers van hun verplichtingen inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk eigen aan zijn inrichting.

      Verplichtingen bedoeld in artikel 9, § 2, van de welzijnswet

      Artikel 9, § 2 bepaalt de verplichtingen van de werkgever om tot een doeltreffende samenwerking met de aannemer te komen.
      Er worden een aantal wettelijke middelen ter beschikking van de werkgever van de inrichting gesteld om zijn verplichtingen te kunnen nakomen.

      1. De werkgever van de inrichting moet de aannemer weren van wie hij kan weten dat deze de bepalingen van de wet betreffende het welzijn van de werknemers en de uitvoeringsbesluiten ervan niet naleeft (art. 9, § 2, 1° van de welzijnswet).

        Het al dan niet naleven kan bijvoorbeeld blijken uit de volgende elementen:
        • de informatie die de werkgever opvraagt bij de aannemer zelf;
        • de vaststelling dat de aannemer al dan niet beantwoordt aan bepaalde eisen van het bestek;
        • vaststellingen gedaan tijdens vorige aanwezigheden van de aannemer in de inrichting van de werkgever;
        • het feit dat een bedrijf beschikt over een kwaliteitslabel, zoals bijvoorbeeld over het 'VCA'-certificaat (Veiligheid-, gezondheid- en milieuchecklist Aannemers), of over het BeSaCC-attest (Belgian Safety Criteria for Contractors).

      Het weren van aannemers houdt in dat de werkgever geen overeenkomst mag afsluiten met aannemers van buitenaf van wie hij kan weten of vaststelt dat deze de wetgeving in verband met het welzijn van de werknemers niet naleven, zodat zij de inrichting van de werkgever niet kunnen betreden.

      In geval van overheidsopdrachten moet het ook rekening gehouden worden met de regelgeving over de overheidsopdrachten.

      1. De werkgever van de inrichting moet met elke aannemer een overeenkomst sluiten die minstens de volgende clausules omvat (art.9, § 2, 2° van de welzijnswet):
        1. de verbintenis van de aannemer om zijn verplichtingen inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk die eigen zijn aan de inrichting waar hij werkzaamheden komt uitvoeren, na te leven en door zijn onderaannemers te doen naleven;
        2. het recht van de werkgever in wiens inrichting de werkzaamheden worden uitgevoerd om, indien de aannemer zijn verplichtingen bedoeld onder de voorgaande clausule a niet of gebrekkig naleeft, zelf de nodige maatregelen te treffen, in de bij de overeenkomst bepaalde gevallen, op kosten van de aannemer;
        3. de verbintenis van de aannemer die een beroep doet op onderaannemers voor het uitvoeren van werkzaamheden in de inrichting van de werkgever, om in de overeenkomst(en) met deze onderaannemers clausules op te nemen, die analoog zijn met de twee voorgaande clausules a en b. Dit houdt met name in dat de aannemer, wanneer de onderaannemer zijn verplichtingen inzake het welzijn van de werknemers eigen aan de inrichting waar de werkzaamheden worden uitgevoerd, niet of gebrekkig naleeft, zelf de nodige maatregelen kan treffen, in de bij de overeenkomst bepaalde gevallen, op kosten van de onderaannemer.

      Aangezien de aannemer meestal al een schriftelijke overeenkomst heeft met de werkgever, met betrekking tot de uit te voeren werkzaamheden/activiteiten, kunnen de voornoemde clausules a, b en c in deze overeenkomst worden opgenomen.
      Hoewel de formulering van het artikel dit niet uitdrukkelijk bepaalt, moet de overeenkomst bedoeld in artikel 9, § 2, 2° schriftelijk worden opgemaakt. Beide partijen hebben er alle belang bij om de overeenkomst schriftelijk vast te stellen.
      Deze overeenkomst is een belangrijk instrument om de rechten en verplichtingen van de beide partijen nauwkeurig af te bakenen.
      De overeenkomst geeft de werkgever van de inrichting ook een rechtsmiddel om de aannemer ertoe te dwingen om zijn verplichtingen na te leven op het vlak van het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, die eigen zijn aan de inrichting waar hij de werkzaamheden komt uitvoeren.
      De aannemer zelf moet deze maatregelen nemen, maar als hij nalatig is geweest, heeft de werkgever van de inrichting het contractueel recht om zelf in te grijpen.
      Door dit recht in overeenkomst op te nemen beschikt de werkgever van de inrichting tegenover de aannemer over een rechtsmiddel dat hem ertoe in staat stelt om, via de bij artikel 9, § 2, 3° opgelegde verplichting, zelf maatregelen te nemen.
      Deze clausules a, b en c zijn echter een minimum en kunnen worden aangevuld met meer concrete bepalingen zoals bijvoorbeeld:

      • een lijst met de door aannemer te verstrekken informatie;
      • een lijst van de verplichtingen die eigen zijn aan de inrichting van de werkgever en die door de aannemer en onderaannemers, moeten nageleefd worden;
      • de wijze waarop de aannemer die verplichtingen moet naleven;
      • de wijze waarop het onthaal van de werknemers van de aannemer en de onderaannemers zal gewaarborgd worden;
      • de wijze waarop de werkgever er zich van zal vergewissen dat de werknemers van de aannemer en de onderaannemers de passende opleiding en instructies gekregen hebben;
      • de wijze waarop de werkgever kan controleren of de verplichtingen door de aannemer worden nageleefd;
      • de gevolgen bij niet-naleving van deze verplichtingen zoals, naast het recht voor de werkgever om zelf de maatregelen te treffen, de schadevergoeding en de ontbinding van de overeenkomst;
      • de mogelijkheid om de kosten te verhalen op de aannemer en de wijze waarop dit gebeurt, indien de werkgever zelf de maatregelen moet nemen;
      • de wijze waarop de ingebrekestelling gebeurt en aan wie ze wordt medegedeeld;
      • de verplichting voor de werkgever rekening te houden met de specifieke preventiemaatregelen die de aannemer zelf toepast en die interfereren met de maatregelen eigen aan de inrichting van de werkgever en de wijze waarop de aannemer van de werkgever kan afdwingen dat met deze maatregelen rekening wordt gehouden.
      1. Indien de aannemer de maatregelen in verband met het welzijn van de werknemers eigen aan de inrichting niet neemt of zijn verplichtingen gebrekkig naleeft en dus nalatig is geweest, moet de werkgever van de inrichting zelf de nodige maatregelen treffen, na ingebrekestelling van de aannemer (art. 9, § 2, 3°).

      Deze bepaling houdt in dat de werkgever van de inrichting een zekere controle moet uitoefenen op de activiteiten van de aannemer en van de eventuele onderaannemers.
      Deze controle kan bijvoorbeeld gebeuren door de plaats waar de werkzaamheden worden uitgevoerd regelmatig te laten bezoeken door een vertegenwoordiger van de werkgever van de inrichting door, bij wijze van steekproef werknemers van de aannemer en de onderaannemers te ondervragen over de instructies die moeten worden nageleefd, of nog door een ploegbaas toezicht te laten houden op de werkzaamheden die door de aannemer en de onderaannemers worden verricht wanneer deze werkzaamheden worden verricht in een ruimte van de inrichting van de werkgever, waar ook werknemers van de werkgever van de inrichting werken.

      Indien de werkgever van de inrichting vaststelt dat de aannemer nalatig is, moet hij hem in gebreke stellen. De ingebrekestelling is de formele waarschuwing betekend door de schuldeiser (in casu de werkgever van de inrichting) aan de schuldenaar (in casu de aannemer), op grond waarvan de uitvoering van de verplichting vereist wordt. Enerzijds wordt vastgesteld dat de aannemer zijn verbintenis niet heeft nageleefd omdat hij de nodige maatregelen niet heeft genomen of dat hij zijn verplichtingen gebrekkig nakomt. Anderzijds wordt hij aangemaand zijn verplichtingen na te komen. Door de ingebrekestelling krijgt de aannemer de mogelijkheid alsnog zijn verplichtingen na te komen. Hoewel de werkgever van de inrichting dus niet onmiddellijk in de plaats van de aannemer kan optreden, kan hij wel bewarende maatregelen treffen en bijvoorbeeld in afwachting de werken laten stilleggen, wanneer er een dreigend gevaar is. Ook kan hij aan de aannemer een zeer korte termijn opleggen om de toestand te regulariseren.
      De ingebrekestelling is een formele handeling. Dit houdt in dat zij niet enkel mondeling kan gebeuren, maar dat een geschrift vereist is. De ingebrekestelling wordt in principe betekend aan de aannemer zelf, ondertekenaar van de overeenkomst. Maar zij kan ook betekend worden aan de personen die hem rechtsgeldig kunnen vertegenwoordigen, zoals een lasthebber of een aangestelde die een gedeelte van het gezag van de aannemer, uitoefent.

      Met toepassing van artikel 9, § 2, 2° en 3° en van artikel 10, § 2 van de welzijnswet, mag en moet de werkgever van de inrichting zelf, wanneer een aannemer zijn verplichtingen inzake welzijn van de werknemers eigen aan de inrichting van de werkgever niet nakomt (eventueel tengevolge van het niet-nakomen van een onderaannemer van de onderaannemingsketen van de aannemer), na ingebrekestelling van de aannemer, de nodige maatregelen treffen in verband met het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk eigen aan zijn inrichting, op kosten van en in de plaats van de aannemer.

      Er moet onderstreept worden dat de verplichting bedoeld in artikel 9, § 2, 3° van de welzijnswet enkel slaat op de maatregelen die noodzakelijk zijn voor het welzijn die eigen zijn aan de inrichting van de werkgever waarin de aannemer werkzaamheden/activiteiten komt uitvoeren.
      Het gaat dus in feite om de verplichtingen die voortvloeien uit de risico's van de werkgever van de inrichting en die een bedreiging kunnen vormen voor het welzijn van zijn eigen werknemers. De verantwoordelijkheid van de werkgever van de inrichting slaat op deze elementen en niet op de risico's die eigen zijn aan de aannemer. De aannemer blijft verantwoordelijk voor het welzijn van zijn eigen werknemers.
      Kunnen bijvoorbeeld worden beschouwd als verplichtingen eigen aan de inrichting: de maatregelen inzake brandveiligheid en specifieke persoonlijke beschermingsmiddelen eigen aan de inrichting. De maatregelen inzake medisch toezicht zijn daarentegen meestal niet eigen aan de inrichting van de werkgever.

      Verplichtingen bedoeld in artikel 94ter, § 2, van de wet

      Daarnaast moeten de praktische afspraken betreffende de samenwerking tussen de werkgever van de inrichting en de aannemer van buitenaf bij het onderzoek van ernstige arbeidsongevallen die zich hebben voorgedaan in de inrichting van de werkgever, de bevoegde preventiediensten die deze ernstige ongevallen zullen onderzoeken en de regeling van de eventuele kosten die uit deze onderzoeken kunnen voortvloeien, overeenkomstig art. 94ter, § 2, 2de lid, van de welzijnswet, worden opgenomen in specifieke clausules van de overeenkomst die werd gesloten tussen de werkgever van de inrichting en de aannemer.

      Verplichtingen van werkgevers of van zelfstandigen van buitenaf (aannemers of onderaannemers)

      De aannemer of de onderaannemer heeft enerzijds verplichtingen ten aanzien van de werkgever van de inrichting (art. 10, § 1, 1°, 3° en 4° van de welzijnswet) en, anderzijds, ten aanzien van zijn onderaannemers (art. 10, § 1, 1° en 2° en § 2 van de welzijnswet):

      1. naleven van zijn verplichtingen inzake het welzijn van de werknemers inzake welzijn op het werk die eigen zijn aan de inrichting waar de werkzaamheden worden uitgevoerd en deze door zijn onderaannemers te doen naleven;
      2. aan zijn werknemers en aan zijn onderaannemers de informatie meedelen inzake welzijn op het werk in verband met de risico's en preventiemaatregelen eigen aan de inrichting waar de werkzaamheden worden uitgevoerd (informatie die eerst door de werkgever van de inrichting aan de aannemer werd meegedeeld);
      3. aan de werkgever van de inrichting de nodige informatie verstrekken betreffende de risico's eigen aan zijn werkzaamheden/activiteiten die in de inrichting van de werkgever moeten worden uitgevoerd;
      4. zijn medewerking verlenen aan de coördinatie en de samenwerking die door de werkgever van de inrichting worden georganiseerd;
      5. de onderaannemers weren van wie hij kan weten of vaststelt dat zij de wetgeving betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk niet naleven;
      6. een overeenkomst sluiten met elke onderaannemer waarin minstens zijn opgenomen de clausules betreffende:
        1. de verbintenis van de onderaannemer om zijn verplichtingen inzake het welzijn op het werk eigen aan de inrichting waar de activiteiten worden uitgevoerd, na te leven en te doen naleven door zijn eventuele onderaannemers,
        2. het recht van de aannemer /de onderaannemer om indien de onderaannemer zijn verplichtingen niet of gebrekkig naleeft, zelf de nodige maatregelen te nemen, in de bij de overeenkomst bepaalde gevallen, op kosten van de onderaannemer,
        3. de verbintenis van de onderaannemer die op zijn beurt een beroep doet op andere onderaannemers om in zijn overeenkomst met deze onderaannemers clausules op te nemen die analoog zijn met a en b;
      7. zelf de nodige maatregelen te nemen, wanneer zijn onderaannemer zijn verplichtingen betreffende het welzijn op het werk eigen aan de inrichting, niet of gebrekkig naleeft, na ingebrekestelling van die laatste.

      De verplichtingen en de rechtsmiddelen van de onderaannemers ten aanzien van hun rechtstreekse onderaannemers zijn mutatis mutandis dezelfde als die tussen de aannemer en diens rechtstreekse onderaannemers.

      Wanneer de onderaannemer van de onderaannemer in gebreke blijft, moet die laatste, met toepassing van artikel 10, § 2, zelf de maatregelen nemen in de plaats van en op kosten van zijn onderaannemer. Blijft wat deze verplichting betreft, de onderaannemer van de aannemer op zijn beurt in gebreke, dan moet de aannemer, ingevolge zijn strafrechtelijke verplichting, bedoeld in artikel 10, § 2, en zijn contractuele verplichting, de maatregelen nemen in de plaats van zijn onderaannemer die in gebreke blijft. Blijft wat deze verplichting betreft, de aannemer op zijn beurt in gebreke, dan moet de werkgever van de inrichting, ingevolge zijn strafrechtelijke verplichting bedoeld in artikel 9, § 2, 3° en zijn contractuele verplichting met de aannemer de nodige maatregelen nemen.

      Mogelijkheid voor de werkgever van de inrichting om lasthebber van de aannemer of van de onderaannemer te worden

      Artikel 11 van de welzijnswet staat toe dat een aannemer of, in voorkomend geval, een onderaannemer met de werkgever in wiens inrichting hij werkzaamheden komt uitvoeren, kan overeenkomen dat de werkgever van de inrichting in naam en voor rekening van de aannemer of onderaannemer zorgt voor de naleving van de maatregelen inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk eigen aan de inrichting.
      In dat geval wordt de werkgever van de inrichting de lasthebber van de aannemer maar behoudt de aannemer de verantwoordelijkheid voor de bescherming van zijn personeel.
      Dit kan bijvoorbeeld ook nuttig zijn indien de werkgever over een specifieke beschermende uitrusting en de bijhorende knowhow beschikt, die in zijn inrichting moet toegepast worden en die de aannemer zich logischerwijze niet aanschaft gelet op zijn eenmalige interventie bij de werkgever.

      Mogelijkheid om de regels of voorwaarden te verduidelijken door middel van een koninklijk besluit of een collectieve arbeidsovereenkomst

      Artikel 12 van de welzijnswet biedt de Koning de mogelijkheid om uitvoeringsbesluiten te treffen om bepaalde nadere regels of voorwaarden vast te stellen. Tot op heden heeft de Koning nog geen dergelijke uitvoeringsbesluiten getroffen. De artikelen 8 tot 11 van de welzijnswet zijn echter wel degelijk van toepassing.
      Artikel 12, § 3 van de welzijnswet staat toe dat, in zekere mate, sommige modaliteiten of voorwaarden bij collectieve arbeidsovereenkomst worden vastgesteld.

      Strafbepalingen

      Zijn strafbaar, op grond van artikel 130 van het sociaal strafwetboek:

      • de werkgever van de inrichting, zijn aangestelde of lasthebber die een inbreuk heeft gepleegd op art. 9, § 1 of § 2 van de welzijnswet;
      • de aannemers en hun onderaannemers, hun aangestelden of lasthebbers die een inbreuk hebben gepleegd op art. 10, § 1 of § 2 van de welzijnswet.

      Verschillende types strafrechtelijke sancties:

      • sanctie van niveau 3 (strafrechtelijke of administratieve geldboete);
      • of sanctie van niveau 4 (gevangenisstraf, strafrechtelijke of administratieve geldboete) wanneer ze gezondheidsschade of een arbeidsongeval tot gevolg hebben gehad voor een werknemer;
      • eventueel, als de rechter het beslist, exploitatieverbod, beroepsverbod of bedrijfssluiting.

      Meer informatie over de strafrechtelijke sancties onder: Thema's > Welzijn op het werk > Algemene beginselen > Toezicht en sancties inzake welzijn op het werk.

      Andere types sancties behoren tot de mogelijkheden: contractuele, disciplinaire, van gemeen strafrecht (bijvoorbeeld: art. 418 tot 420 van het strafwetboek die handelen over onopzettelijk doden en onopzettelijk toebrengen van lichamelijke letsels door gebrek aan voorzichtigheid of voorzorg), …