Lijst klein verlet

  • Huwelijk van de werknemer: 2 dagen, door de werknemer te kiezen tijdens de week waarin de gebeurtenis plaatsvindt of tijdens de daaropvolgende week;

  • Huwelijk van een kind van de werknemer of van zijn echtgeno(o)t(e), van een broer, zuster, schoonbroer, schoonzuster, van de vader, moeder, schoonvader, schoonmoeder, van een kleinkind van de werknemer: de dag van het huwelijk;

  • Priesterwijding of intrede in het klooster van een kind van de werknemer of van zijn echtgeno(o)t(e), van een broer, zuster, schoonbroer of schoonzuster van de werknemer: de dag van de plechtigheid;

  • Overlijden van de echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner, van een kind van de werknemer of van zijn of haar echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner: 10 dagen waarbij 3 dagen door de werknemer te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis en 7 dagen* door de werknemer te kiezen binnen het jaar na de dag van het overlijden. Er kan van de beide perioden waarin deze dagen moeten opgenomen worden, afgeweken worden op vraag van de werknemer mits akkoord van de werkgever.

  • Overlijden van de vader, moeder, schoonvader, stiefvader, schoonmoeder, stiefmoeder van de werknemer of van zijn of haar echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner: 3 dagen door de werknemer te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis. Er kan van de periode waarin deze dagen moeten worden opgenomen, worden afgeweken op vraag van de werknemer mits akkoord van de werkgever.

  • Overlijden van een broer, zuster, schoonzuster, schoonbroer, grootvader, grootmoeder, kleinkind, van een overgrootvader, een overgrootmoeder, van een achterkleinkind, van een schoonzoon of schoondochter, van de werknemer of van zijn echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner, die bij de werknemer inwoont: 2 dagen, te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt met de dag van de begrafenis. Er kan van deze periode worden afgeweken op vraag van de werknemer mits akkoord van de werkgever.

  • Overlijden van een broer, zuster, schoonzuster, schoonbroer, grootvader, grootmoeder, kleinkind, van een overgrootvader, een overgrootmoeder, van een achterkleinkind, van een schoonzoon of schoondochter, van de werknemer of van zijn of haar echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner, die niet bij de werknemer inwoont: 1 dag door de werknemer op te nemen op de dag van de begrafenis. Deze dag kan op een ander moment worden opgenomen op vraag van de werknemer mits akkoord van de werkgever.

  • Overlijden van een pleegkind van de werknemer of van zijn of haar echtgeno(o)t(e) of samenwonende partner in het kader van kortdurende pleegzorg op het moment van het overlijden: 1 dag door de werknemer op te nemen op de dag van de begrafenis. Deze dag kan op een ander moment worden opgenomen op vraag van de werknemer mits akkoord van de werkgever.

    Met kortdurende pleegzorg wordt bedoeld alle vormen van pleegzorg die niet voldoen aan de voorwaarden van langdurige pleegzorg.

  • Plechtige communie van een kind van de werknemer of van zijn echtgeno(o)t(e): de dag van de plechtigheid (wanneer deze samenvalt met een zondag, feestdag, of gewone inactiviteitsdag: de gewone activiteitsdag die onmiddellijk aan de gebeurtenis voorafgaat of erop volgt);

  • Deelneming van een kind van de werknemer of van zijn echtgeno(o)t(e) aan het feest van de vrijzinnige jeugd daar waar dit feest plaatsvindt: de dag van het feest (wanneer dit samenvalt met een zondag, feestdag of gewone inactiviteitsdag: de gewone activiteitsdag die onmiddellijk aan de gebeurtenis voorafgaat of erop volgt); 

  • Verblijf van de dienstplichtige werknemer in een rekruterings- en selectiecentrum of in een militair hospitaal ten gevolge van zijn verblijf in een rekruterings- of selectiecentrum: de nodige tijd, met een maximum van 3 dagen; 

  • Verblijf van de werknemer-gewetensbezwaarde op de administratieve Gezondheidsdienst of in een van de verplegingsinrichtingen, die overeenkomstig de wetgeving over het statuut van de gewetensbezwaarden door de Koning zijn aangewezen: de nodige tijd, met een maximum van 3 dagen; 

  • Deelneming aan een jury, oproeping als getuige vóór de rechtbank of persoonlijke verschijning op aanmaning van de arbeidsrechtbank: de nodige tijd, met een maximum van 5 dagen; 

  • Uitoefening van het ambt van bijzitter in een hoofdstembureau of enig stembureau bij de parlements-, provincieraads- en gemeenteraadsverkiezingen: de nodige tijd; 

  • Uitoefening van het ambt van bijzitter in een van de hoofdbureaus bij de verkiezing van het Europese Parlement: de nodige tijd, met een maximum van 5 dagen; 

  • Uitoefening van het ambt van bijzitter in een hoofdbureau voor stemopneming bij de parlements-, provincieraads- en gemeenteverkiezingen: de nodige tijd, met een maximum van 5 dagen.

Opmerkingen

  • Het koninklijk besluit van 28 augustus 1963 is van toepassing op alle werknemers met een arbeidsovereenkomst, zowel in de privé-sector als de openbare sector, uitgezonderd de personeelsleden die met een arbeidsovereenkomst in dienst zijn genomen binnen het federaal administratief openbaar ambt.

  • Het koninklijk besluit van 28 augustus 1963 stelt de wettelijk samenwonende gelijk met de echtgenoot. Met betrekking tot het klein verlet ingeval van overlijden geldt een ruimere gelijkstelling: zowel de wettelijk samenwonende partner als de feitelijk samenwonende partner worden met de echtgenoot gelijkgesteld. 

  • Bij de werknemer die aansluitend op het klein verlet wegens overlijden van de echtgenoot/echtgenote, de samenwonende partner, van een kind van de werknemer of van de echtgenoot of samenwonende partner arbeidsongeschikt is wegens een ziekte of ongeval van gemeen recht, zal er in bepaalde gevallen een aanrekening gebeuren op de wettelijke periode van gewaarborgd loon wegens arbeidsongeschiktheid.  Deze aanrekening wordt geregeld door de artikelen 52, § 6 (werklieden), 70, tweede lid (gewone bedienden), 71, tweede lid (precaire bedienden) en 112, derde lid (dienstboden) van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.

    De aanrekening heeft voor gevolg dat de wettelijke periode van het gewaarborgd loon wegens arbeidsongeschiktheid (14 resp. 30 dagen naargelang het statuut van de werknemer) wordt ingekort met het aantal dagen bijkomend rouwverlof (max. 7 dagen) die opeenvolgend en aansluitend op de eerste, tweede of derde dag rouwverlof werden genomen, wanneer de betrokken werknemer aansluitend op dat bijkomend rouwverlof ziek valt.  De eerste dag van het bijkomend rouwverlof dat aansluitend op de eerste, tweede of derde dag rouwverlof wordt genomen, dient zijn oorsprong te vinden in artikel 2, 5° van het koninklijk besluit van 28 augustus 1963. Er gebeurt enkel een aanrekening met betrekking tot de dagen rouwverlof die hun oorsprong vinden in de aangehaalde bepaling van het betrokken koninklijk besluit.  Er gebeurt bijgevolg geen aanrekening met betrekking tot de bijkomende dagen rouwverlof die worden toegekend op basis van een conventionele regeling, zoals bv. een sectorale cao.

  • Het koninklijk besluit van 28 augustus 1963 beschouwt de familiebanden met het pleegkind in het kader van langdurige pleegzorg als de familiebanden met het (eigen) kind. Zo wordt het pleegkind gelijkgesteld met het kind, de pleegmoeder met de moeder, de pleegvader met de vader, enz....

    Met langdurige pleegzorg wordt bedoeld pleegzorg waarvan bij aanvang duidelijk is dat het kind voor minstens zes maanden in hetzelfde pleeggezin of bij dezelfde pleegouder of dezelfde pleegouders zal verblijven. De attestering hiervan gebeurt door de bevoegde pleegzorgdiensten binnen de drie gemeenschappen.

    Wanneer de gebeurtenis (die geen overlijden uitmaakt van het pleegkind, de pleegmoeder/-vader, de pleegschoonmoeder/-vader of de pleegstiefmoeder/-vader) plaatsvindt na afloop van langdurige pleegzorg, geldt de bijkomende voorwaarde dat het pleegkind gedurende een onafgebroken periode van drie jaar op permanente en affectieve wijze deel heeft uitgemaakt van het pleeggezin.

Voorbeelden

  • Een werknemer (gewone bediende) neemt n.a.v. het overlijden van zijn echtgenote 3 dagen rouwverlof. Aansluitend op de derde dag rouwverlof neemt hij 5 opeenvolgende dagen bijkomend rouwverlof (op basis van artikel 2, 5° van het koninklijk besluit van 28 augustus 1963). Onmiddellijk daarna (eerstvolgende normale werkdag) valt de werknemer ziek gedurende 30 dagen =>  5 dagen worden aangerekend op de wettelijke periode van gewaarborgd loon => 30 d. – 5 d. => de wettelijke periode van gewaarborgd loon wordt ingekort met 5 dagen en bedraagt nog 25 dagen => vanaf de 26ste ziektedag is er niet langer recht op gewaarborgd loon maar valt de werknemer terug op een uitkering in het kader van de ziekte- en invaliditeitsverzekering.
  • Een werknemer (gewone bediende) neemt n.a.v. het overlijden van zijn echtgenote 3 dagen rouwverlof. Aansluitend op de derde dag rouwverlof neemt hij 5 dagen bijkomend rouwverlof (op basis van artikel 2, 5° van het koninklijk besluit van 28 augustus 1963). Onmiddellijk daarna (eerstvolgende normale werkdag) valt de werknemer ziek gedurende 7 dagen =>  5 dagen worden aangerekend op de wettelijke periode van gewaarborgd loon => 30 d. – 5 d. => de wettelijke periode van gewaarborgd loon wordt ingekort tot 25 dagen => geen impact aangezien de periode van arbeidsongeschiktheid slechts 7 dagen bedraagt.