Bouw-, onderhouds- en/of afbraakwerken

On this page

    Let op : de verwijzingen naar de artikelen van de welzijnswetgeving in deze toelichting refereren nog aan de opgeheven uitvoeringsbesluiten van de welzijnswet van 4 augustus 1996. Raadpleeg de concordantietabellen om de nieuwe artikelen van de codex over het welzijn op het werk te kennen.

    Waarschuwing

    Deze toelichtingen over artikels 433bis tot 468 van het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming zijn in de eerste plaats opgesteld als leidraad of instructie voor de ambtenaren belast met het toezicht op de regelgeving inzake de arbeidsveiligheid. Zij zijn bedoeld om, in concrete gevallen, een correcte interpretatie of stellingname mogelijk te maken en alzo op éénduidige en uniforme wijze duiding aan de toepassing van de wetgeving te geven.

    Dit betekent dat de invulling van deze toelichtingen door genoemde ambtenaren steeds onderworpen is aan hun pragmatisch oordeel, dat afhankelijk is van de elementen en de omstandigheden waarmee zij in welbepaalde en concrete gevallen op de arbeidsplaatsen geconfronteerd worden.

    Veralgemening van deze toelichtingen of van hun toepassing zonder meer op een specifiek geval kan bijgevolg aanleiding geven tot ernstige misinterpretaties van de regelgeving en is bijgevolg niet toegelaten. Voor interpretaties bij concrete gevallen of situaties kan echter steeds het advies van voornoemde ambtenaren ingewonnen worden.

    Stellingen

    Artikel 434.6.3. bepaalt dat het verboden is zich van de ene naar de andere verdieping van een afgewerkte stelling te begeven door langs de elementen van het geraamte ervan te klimmen of er zich langs te laten glijden. Dit voorschrift maakt geen onderscheid tussen het type van stelling zodat het ook toepasselijk is op rolsteigers.

    Het is evenwel duidelijk dat de bedoeling van dit voorschrift inhoudt dat enerzijds de werkgever aangepaste middelen (ladders of trappen) moet voorzien om zich naar de verschillende verdiepingen van een afgewerkte stelling te begeven en dat anderzijds de werknemers er toe gehouden zijn deze aangepaste middelen te gebruiken.

    Wanneer het geraamte van een afgewerkte rolsteiger zodanig opgevat en ingericht is (bijvoorbeeld ladderstructuur) dat men zich op een veilige wijze naar de diverse verdiepingen van de stelling kan begeven heeft dit verbod geen reden van bestaan.

    Leuningen bestaande uit stalen kabels

    Na te leven voorwaarden

    In het bijzonder geval van constructies opgericht door een opeenvolging van grote vloeren zonder gevels zou de veiligheid der arbeiders op voldoende wijze verzekerd zijn wanneer de leuningen bestonden uit twee gespannen draden of kabels, waarvan één op 1 m van de vloer en de tweede op 45 cm van de vloer, ofwel uit een traliewerk van 1 m dat verticaal aan een kabel hangt.
    Deze draden, kabels of dat traliewerk moeten beantwoorden aan de volgende voorwaarden:

    1. in het midden van de draagwijdte, onderworpen zijnde aan een last van 50 kg, moet hun doorbuiging minder dan 20 cm bedragen;
    2. zij moeten minimum 30 cm van de rand van de vloer verwijderd zijn;
    3. de bevestigingsmiddelen der uiteinden moeten voorzien zijn van een veiligheidslus in draad of kabel rond een vast element;
    4. de minimum diameter van de draad of de kabel zal 5 mm bedragen;
    5. deze beveiligingen moeten in alle omstandigheden goed zichtbaar zijn.

    Voor zover aan de bovenvermelde voorwaarden voldaan is mag worden aangenomen dat de leuningen, bestaande uit draden of traliewerk, voldoende bescherming bieden tegen het vallen.

    Bijgevolg is het niet nodig afwijkingen van de bepalingen van artikel 457 van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming te verlenen om het gebruik ervan toe te laten.

    Dezelfde redenering is geldig indien de kabels of draden vervangen worden door kettingen.

    Aanwenden van afvalcontainers opgehangen aan een kraan voor het uitvoeren van afbraakwerken

    Vooraleer hij afbraakwerken aanvat, is de werkgever verplicht:

    1. de gevaren op te sporen, de risico's te evalueren en een geschikte arbeidsmethode vast te leggen (artikel 8 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk en artikel 3, tweede lid, van het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het gebruik van arbeidsmiddelen);
    2. de arbeidsmethode of -middelen aan te passen of te wijzigen (artikel 9 van het koninklijk besluit van 27 maart 1998 betreffende het beleid inzake het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk);
    3. slechts arbeidsmiddelen ter beschikking van zijn personeel te stellen, die geschikt zijn voor het uit te voeren werk of daartoe behoorlijk zijn aangepast (artikel 3, eerste lid, van voormeld koninklijk besluit van 12 augustus 1993).

    Hierbij mag niet uit het oog verloren worden dat iedere afbraakwerf anders is en dat bijgevolg de gevarenopsporing, de risico-evaluatie en -herevaluatie, alsook de bepaling van de arbeidsmethoden en -middelen voor elke werf opnieuw dienen uitgevoerd te worden.

    Bij het gebruik van één of meerdere afvalcontainers is het aan te raden met onder meer de volgende punten rekening te houden:

    1. De container wordt gebruikt voor het deponeren van afbraakafval:
      1.  Bij het afbreken van volumineuze materialen (bijvoorbeeld lichte scheidingswanden van gipskarton), of ingevolge de hoogte waarop de werken uitgevoerd worden, is het gebruik van een afvalcontainer, opgehangen aan een kraan, soms meer aangewezen dan het gebruik van andere middelen, zoals bijvoorbeeld een afvoertrechter.
      2. Slechts containers die voldoende garanties bieden voor het uitvoeren van dit soort werk, mogen gebruikt worden.
        De constructiewijze en de gebruikte materialen, in het bijzonder de bevestigingspunten voor het aanslagmaterieel, moeten aangepast zijn aan de maximaal voorziene last (leeggewicht + inhoud).
        De werkgever moet kunnen aantonen dat de containers aan deze onontbeerlijke veiligheidsgaranties voldoen (gebruiksaanwijzing opgesteld door de constructeur, berekeningsnota's, kopijen van diploma's en/of ervaringsbewijzen van de bevoegde technici en lassers die bij de constructie zijn tussengekomen, enz.).
        Hierdoor moet bijgevolg het gebruik van afvalcontainers, die oorspronkelijk slechts bedoeld waren om op de begane grond gevuld en per vrachtwagen getransporteerd te worden, en waaraan achteraf vier hijsogen gelast werden, ernstig in vraag gesteld worden.
      3. De werknemers moeten ondermeer met betrekking tot de gebruiksomstandigheden en het bevestigen van het aanslagmateriaal een passende opleiding hebben gekregen en over duidelijke instructies beschikken.
      4. De tarra, het maximaal toegelaten nettogewicht van de inhoud en eventueel ook het maximale brutogewicht moeten op een leesbare en onuitwisbare wijze op de container vermeld zijn.
        De container moet identificeerbaar zijn, bijvoorbeeld via duidelijke en onuitwisbare kenplaten, merken, verwijzingen, enz.
      5. Volgens de karakteristieken van de kraan (hefvermogen, positie van de loopkat, stand van de giek, enz.) en het maximaal toegelaten brutogewicht van de container, moet vooraf uitgerekend worden welke maximale hoeveelheid afbraakmateriaal per containerlading toegelaten mag worden.
        Duidelijke instructies moeten hieromtrent aan de werknemers verstrekt worden.
        Het is niet aan te raden zich enkel te baseren op de werking van de lastbegrenzer of de lastmomentbegrenzer van de kraan om de maximale lading te ramen. Een overschrijding van de maximaal toegelaten lading kan de last onverwacht doen neerkomen of de stabiliteit van de kraan in gevaar brengen.
      6. Omdat de lastbegrenzer van de kraan plots in werking kan treden en omdat bij het vullen van de container materiaal accidenteel over de rand kan vallen, moet onder en rondom de opgehangen container een voldoende ruime zone vrij gehouden worden. In deze zone mogen zich geen personen bevinden of goederen en objecten worden geplaatst die gevaar kunnen opleveren.
      7. Nooit mogen er personen in de opgehangen container aanwezig zijn.
        Dit verbod is niet enkel ingegeven door de aard van de bestemming van de container, maar nog meer omwille van het gevaar dat het afbraakmateriaal plots verschuift en de aanwezige personen verplettert of de container uit evenwicht brengt.
      8. Om gelijkmatig geladen te kunnen worden, moeten dergelijke containers derhalve steeds met een lange zijde tegen het bouwwerk aanleunen van waaruit het afbraakpuin in de container wordt gestort.
         
    2. De container wordt gebruikt als draag- en werkinrichting voor het manueel uitvoeren van afbraakwerken:
      1. Deze methode mag slechts in uitzonderlijke omstandigheden worden gebruikt.
        De voorschriften van de artikelen 276 en 453 van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming zijn van toepassing en niet deze van artikel 269bis.
      2. Eigenlijk betreft het een eenvoudige toepassing van artikel 453. Toch moet er bijzondere aandacht besteed worden aan de volgende punten:
        1. de uitrusting bestaande uit de kraan, het aanslagmateriaal, de container en de eventuele toebehoren moet als één geheel beschouwd en beoordeeld worden en ook als zodanig gekeurd worden door een organisme erkend voor de controle van heftoestellen (artikel 453.2.);
        2. de container is speciaal ontworpen voor het dragen van de werknemers, het materieel en de materialen die hen vergezellen. Ze mogen voor geen andere doeleinden gebruikt worden (artikel 453.3.).
          De container mag niet gebruikt worden, nu eens voor werknemers, dan weer als afvalbak.
          Degelijke materiële voorzieningen moeten steeds aanwezig zijn (verankeringspunten, bakken) ter bevestiging van het materieel (bijvoorbeeld oxyacetyleenflessen en brander, ...) of het materiaal.
          De container heeft een minimale diepte van 1 m. Hij wordt gedragen door twee aangepaste onderdoorgaande beugels of is geconstrueerd op een wijze die hiermee gelijkwaardig is (artikel 453.4.).
          De kraanhaak moet voorzien zijn van een doeltreffende veiligheidspal (artikel 453.4.).
          Er moeten aangepaste bevestigingspunten, onafhankelijk van de kraanhaak, voorzien zijn om de veiligheidsharnassen eraan vast te hechten (artikel 453.15.).
          Het gebruik en de karakteristieken van de container moeten op een duidelijke en onuitwisbare manier erop vermeld zijn.
          Het verbod meer dan twee personen tegelijk te vervoeren (artikel 453.12.) moet eveneens duidelijk op de container vermeld zijn.
          Omwille van dit verbod en zijn aangepaste constructie, moet het gebruik van een container ernstig geargumenteerd worden;
        3. omwille van zijn gebruik, maar nog meer omwille van het gevaar voor verplettering van de vervoerde personen bij het verschuiven, omkantelen of wegrollen van afbraakmateriaal, mag er nooit terzelfdertijd afbraakmateriaal in de container aanwezig zijn. Het verbod van vervoer van afbraakmateriaal moet eveneens duidelijk leesbaar op de container vermeld zijn;
           
    3. De werknemers moeten met betrekking tot de gebruiksomstandigheden, het bevestigen van het aanslagmaterieel, de verankering van het materieel en het inladen van materiaal nodig voor het uitvoeren van de werken een aangepaste opleiding hebben gekregen en over duidelijke instructies beschikken.

    Ondanks het feit dat in sommige toepassingen de container, het aanslagmaterieel en de kraan als één geheel moeten beoordeeld en gekeurd worden, de container niet als een verwisselbaar uitrustingsstuk (met verplichting tot CE-markering) in de zin van het koninklijk besluit van 5 mei 1995 betreffende de machines, moet beschouwd worden.

    Werken op fabrieksschouwen
    Vervoeren van werknemers

    Het optrekken van personen voor werken aan schouwen wordt tegenwoordig geregeld door:

    1. artikel 462ter van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming,
    2. artikel 453 van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming,
    3. het koninklijk besluit van 4 mei 1999 betreffende het gebruik van arbeidsmiddelen voor het hijsen of heffen van lasten.

    Artikel 462ter van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming bepaalt hoe het optrekken en het neerlaten van arbeiders dient te geschieden. Hier wordt een gesloten bak of een zitplaats met omheining en een voetsteun voorgeschreven, evenals een veiligheidsharnas die vastgemaakt is aan de kabel en maar losgemaakt wordt wanneer de werknemer op de stelling staat.

    Artikel 453 van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming bepaalt in welke omstandigheden "bakken, manden, draagstoelen of gelijkaardige inrichtingen met één ophanging" mogen worden gebruikt voor het verplaatsen van personen en het uitvoeren van werken. Hier wordt geenszins toegelaten dat de werknemer ook zonder een dergelijke inrichting "op de kabelblok, waaraan de kraanhaak bevestigd is, zittende" zou mogen worden gehesen of geheven. Artikel 453.1.5. schrijft bovendien een persoonlijk beschermingsmiddel (PBM) tegen valgevaar voor, dat onafhankelijk moet zijn van de ophanging van de voor het vervoer van de werknemer gebruikte inrichting.

    De voorschriften van het bovengenoemd koninklijk besluit van 4 mei 1999 kunnen als volgt worden samengevat:

    • Werknemers mogen alleen maar worden verplaatst met behulp van speciaal daarvoor bestemde arbeidsmiddelen. In bijzondere omstandigheden mogen ook niet daarvoor bestemde arbeidsmiddelen daartoe worden gebruikt (artikel 14).
       
    • Hiervoor moeten onder meer volgende voorschriften worden gerespecteerd:
      • alleen kranen, vorkheftrucks, teleporters, mobiele kranen en autolaadkranen mogen gebruikt worden;
      • het arbeidsmiddel en alle gebruikte hulpmiddelen moeten, als geheel, door een erkend organisme gecontroleerd worden, zoals voorzien in de artikelen 280 (controle voor indienststelling) en 281 (periodieke controles) van het Algemeen Reglement voor de arbeidsbescherming;
      • de werknemers die worden gehesen of geheven moeten over een geschikt communicatiemiddel beschikken;
      • de werknemers moeten desnoods kunnen worden geëvacueerd.

    De voorschriften van het koninklijk besluit van 4 mei 1999 zijn ongetwijfeld de meest moderne en de meest geschikte voor een degelijk preventiebeleid.

    Van de voorschriften van dit koninklijk besluit mag niet afgeweken worden. Alleen de voorschriften van de artikelen 462ter en 453 zijn eventueel vatbaar voor afwijking.

    Rekening houdend met wat hierboven vermeld is, kan men, voor het vervoeren van personen bij werken aan fabrieksschoorstenen, het volgende aanraden: een kooi aan te kopen of te laten maken die van buiten glad en vrij van mogelijke aanrakingspunten is en die de gehesen of geheven werknemer toelaat eventuele gevaren tijdig waar te nemen.

    Hierbij moet in voorkomend geval de voorschriften van de KB's van 12/8/1993 en van 4/5/1999 betreffende de arbeidsmiddelen worden gerespecteerd:

    • de trekinrichting (windas, schijven, kabels, …) en de kooi als een geheel door een erkend organisme op iedere werf voor begin der werken te laten keuren en, in voorkomend geval, om de drie maanden een periodieke keuring te laten doorvoeren;
    • de valluiken in de werkplatformen zo te ontwerpen en uit te voeren dat de kooi veilig erdoor kan;
    • ervoor te zorgen dat de hijs- of hefinrichting alleen maar door een bekwame bestuurder wordt bediend.

    Sowieso dient het concept van hijsen of heffen van personen in het kader van het preventiebeleid geanalyseerd en beschreven te worden. De instructies voor het personeel moeten schriftelijk vastgelegd zijn en dienen ter plaatse aanwezig te zijn. Ook moet ervoor zorg gedragen worden dat de werknemers deze instructies kennen en begrijpen.